Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • vle·zig
Woordherkomst en -opbouw
  • afleiding van vlees met het achtervoegsel -ig
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen vlezig vleziger vlezigst
verbogen vlezige vlezigere vlezigste
partitief vlezigs vlezigers -

Bijvoeglijk naamwoord

vlezig

  1. van een persoon: dat hij dik is
    • De vlezige man at veel te veel. 
  2. van een vrucht: dat er vruchtvlees in zit
Synoniemen

Gangbaarheid

97 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be