• ge·zet
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen gezet gezetter gezetst
verbogen gezette gezettere gezetste
partitief gezets gezetters -

gezet [3]

  1. zwaarlijvig, dik, corpulent
vervoeging van: zetten…
verbogen vorm: gezette

gezet

  1. voltooid deelwoord van zetten
     Ze reageerden alsof ik halverwege de wedstrijd een derde doel in het veld had gezet.[4]
99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[5]