virulent
- vi·ru·lent
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | virulent | virulenter | virulentst |
verbogen | virulente | virulentere | virulentste |
partitief | virulents | virulenters | - |
virulent
- (medisch) met het vermogen tot het aanrichten van schade, kwaadaardig
- krachtig werkend
- Het woord virulent staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "virulent" herkend door:
67 % | van de Nederlanders; |
70 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ virulent op website: Etymologiebank.nl
- ↑ "virulent" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
- Geluid: virulent (VK) (hulp, bestand)
- IPA: /ˈvaɪ(ə)lənt/
- Bekend sinds ca. 1400; van Latijn virulentus. [1]
stellend | vergrotend | overtreffend |
---|---|---|
virulent | more virulent | most virulent |
virulent
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
mannelijk | virulent | virulente |
vrouwelijk | virulents | virulentes |
virulent
virulent
vervoeging van |
---|
viruler |
virulent
- derde persoon meervoud onvoltooid tegenwoordige tijd (indicatif présent) van viruler
- derde persoon meervoud tegenwoordige aanvoegende wijs (subjonctif présent) van viruler