• ve·zel
  • In de betekenis van ‘draadvormig deeltje’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1588 [1] [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord vezel vezels
verkleinwoord vezeltje vezeltjes

de vezelv / m [3]

  1. een vezel is een lang, dun filament waarvan de lengte ten minste drie keer groter is dan de doorsnede
    • Sommige vezels zijn zo klein dat ze met het oog niet waar te nemen zijn. 
vervoeging van
vezelen

vezel

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van vezelen
    • Ik vezel. 
  2. gebiedende wijs van vezelen
    • Vezel! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van vezelen
    • Vezel je? 
99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[4]