veterinair
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: veterinair (hulp, bestand)
Woordafbreking
- ve·te·ri·nair
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘diergeneeskundig’ voor het eerst aangetroffen in 1824 [1]
- afgeleid van het Franse vétérinaire met het achtervoegsel -air [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | veterinair | veterinairs |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
de veterinair m
- (medisch) (beroep) dierenarts
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | veterinair | veterinairder | veterinairst |
verbogen | veterinaire | veterinairdere | veterinairste |
partitief | veterinairs | veterinairders | - |
Bijvoeglijk naamwoord
veterinair [3]
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord veterinair staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "veterinair" herkend door:
89 % | van de Nederlanders; |
92 % | van de Vlamingen.[4] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ "veterinair" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ veterinair op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be