• ver·wik·ken

verwikken

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
verwikken
verwikte
verwikt
zwak -t volledig
  1. in beweging brengen
     In 't eind volstreden. . . Daar lag kuisch en wijd Een sneeuwlandschap, in niet meer te verwikken Zielsrust zijn ziel verwant, hem aan te blikken, Voltooid in eendere verstorvenheid.[1]
37 % van de Nederlanders;
37 % van de Vlamingen.[2]
  1.   Weblink bron “De meester der meervoudigheid; SIMON VESTDIJK WAS TE WEINIG KUNSTENAAR” (16 oktober 1998), de Volkskrant
  2.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be