• ver·wrik·ken

verwrikken [2]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
verwrikken
verwrikte
verwrikt
zwak -t volledig
  1. door iets krachtig heen en weer te bewegen losmaken
     Bijna moest ik met een hand mijn kin verwrikken voordat ik omhoog durfde kijken.[3]
  2. het verzwikken van een gewricht