• los·wrik·ken

loswrikken [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
loswrikken
wrikte los
losgewrikt
zwak -t volledig
  1. door een krachtige heen-en-weer beweging iets losmaken
     Het is een gruwelijke ervaring als je op je knieën gedwongen wordt, bouten moet loswrikken en smerige banden moet beetpakken.[2]
     "Wie er zijn jeugd heeft doorgebracht, zit voor de rest van zijn leven in de armen van de octopus verstrikt. Je kunt er een loswrikken en dan nemen er onmiddellijk twee andere je in de accolade. Wat je voelt is de liefde van Geldrop voor jou: een dodelijke omhelzing", schreef Van der Heijdens ooit.[3]



  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Henning Mankell (vert.Clementine Luijten)
    “Italiaanse schoenen” (2011), De Geus (uitgeverij), ISBN 9789044521832
  3.   Weblink bron
    Rachel de Meijer
    “Met A.F.Th van der Heijden wandelen door zijn jeugd en zijn boeken” (08-04-2017), NOS