• wrik·ken
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
wrikken
wrikte
gewrikt
zwak -t volledig

wrikken

  1. overgankelijk (scheepvaart) een vaartuig voortbewegen door aan de achterzijde ervan een roeispaan heen en weer te bewegen
    • Dit type bootje werd meestal gewrikt. 
  2. overgankelijk iets ergens dieper insteken of juist losmaken door het zijdelings heen en weer te bewegen
    • Bij pantserjuffers wordt de boor tot midden in de stengel gewrikt. 
99 % van de Nederlanders;
95 % van de Vlamingen.[4]