wrikkelen
- wrik·ke·len
- frequentatief gevormd uit wrikken met het achtervoegsel -el
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
wrikkelen |
wrikkelde |
gewrikkeld |
zwak -d | volledig |
wrikkelen
- inergatief het lichaam heen en weer bewegen, wurmen
- De kolossale man naast mij leunt tegen mij aan. Ik begin wat ongemakkelijk te wrikkelen maar hij wil van geen wijken weten.[1]
- inergatief (scheepvaart) herhaaldelijk wrikken om een bootje voort te bewegen
- inergatief een stuk weefsel in allerlei richtingen uiteentrekken om het gladder te maken
- Het woord 'wrikkelen' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "wrikkelen" herkend door:
20 % | van de Nederlanders; |
54 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ Reus. 2008
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be