• ver·roe·ren
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
verroeren
verroerde
verroerd
zwak -d volledig

verroeren

  1. wederkerend zich ~: in beweging komen
    • Het roofdier dat op de loer lag verroerde zich niet tot de prooi voldoende dicht genaderd was. 
97 % van de Nederlanders;
90 % van de Vlamingen.[2]