mover
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
mover |
movía |
movido |
volledig |
mover
- IPA: /mo'βeɾ/
- mo·ver
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
mover |
movía |
movido |
volledig |
mover
- onovergankelijk uitlopen, ontluiken
- er vandoor gaan
- overgankelijk bewegen, verroeren
- verplaatsen
- in beweging brengen, aandrijven
- schudden (van het hoofd)
- ontroeren, beroeren, raken
- [1] acogollar