wikken
- wik·ken
- In de betekenis van ‘wegen, overwegen’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1401 [1]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
wikken |
wikte |
gewikt |
zwak -t | volledig |
wikken
- (verouderd) op de hand wegen
- Wik eens welke de zwaarste is. (1811) [2].
- afwegen in de zin van tobben, overdenken
- De mens wikt maar God beschikt.
- Al dat wikken en wegen heeft toch zin, ik zie wel.
- Wikken en wegen.
de wikken mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord wik
- Het woord wikken staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "wikken" herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ "wikken" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Nederduitsch taalkundig woordenboek. P. Weiland 1807-1811
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be