• wik
enkelvoud meervoud
naamwoord wik wikken
verkleinwoord wikje wikjes

de wikv / m

  1. een doodlopend stuk sloot dat als haventje kan fungeren
  2. datgene wat op een waag gewogen wordt
vervoeging van
wikken

wik

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van wikken
    • Ik wik. 
  2. gebiedende wijs van wikken
    • Wik! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van wikken
    • Wik je? 
72 % van de Nederlanders;
74 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be