wik
- wik
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | wik | wikken |
verkleinwoord | wikje | wikjes |
- een doodlopend stuk sloot dat als haventje kan fungeren
- datgene wat op een waag gewogen wordt
vervoeging van |
---|
wikken |
wik
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van wikken
- Ik wik.
- gebiedende wijs van wikken
- Wik!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van wikken
- Wik je?
- Het woord wik staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "wik" herkend door:
72 % | van de Nederlanders; |
74 % | van de Vlamingen.[1] |
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be