• ver·we·zen
  • afgeleid van wees met het voorvoegsel ver- en met het achtervoegsel -en [1]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
verwezen
verweesde
verweesd
zwak -d volledig

verwezen

  1. onovergankelijk (formeel) wees worden [2]
  • In de betekenis van ‘onthutst, verslagen’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1544 [3]
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen verwezen verwezener verwezenst
verbogen verwezenste
partitief verwezens verwezeners -

verwezen [4]

  1. onthutst, ontdaan, verslagen
vervoeging van
verwijzen

verwezen

  1. meervoud verleden tijd van verwijzen
    • Wij verwezen. 
    • Jullie verwezen. 
    • Zij verwezen. 
  2. voltooid deelwoord van verwijzen
95 % van de Nederlanders;
89 % van de Vlamingen.[5]