• ver·wa·te·ren
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
verwateren
verwaterde
verwaterd
zwak -d volledig

verwateren

  1. ergatief slap en krachteloos worden, geen pit meer hebben of aan betekenis en waarde inboeten
    • Het onderwijs is verwaterd. 
    • Vriendschappen die verwateren. 
  2. overgankelijk minder goed of belangrijk maken
    • Het vraagstuk werd verwaterd. 
  3. overgankelijk van water (doen) veranderen
    • Je mag in de Oosterschelde alleen mosselen verwateren die uit eenzelfde biologische omgeving komen.[1] 
98 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[2]