verhuizen
- ver·hui·zen
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
verhuizen |
verhuisde |
verhuisd |
zwak -d | volledig |
verhuizen
- ergatief van woonplaats veranderen
- Wij verhuizen morgen naar Rotterdam.
- overgankelijk de inboedel van een ander overbrengen
- Dat bedrijf verhuisde hen naar een gloednieuw huis.
- verhuisauto, verhuisbedrijf, verhuisbericht, verhuisdoos, verhuiskaart, verhuiskosten, verhuisservice, verhuiswagen, verhuizer, verhuizing
1. van woonplaats veranderen
2. de inboedel van een ander overbrengen
- Het woord verhuizen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "verhuizen" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ verhuizen op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be