verhuizen
- ver·hui·zen
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
verhuizen |
verhuisde |
verhuisd |
zwak -d | volledig |
verhuizen
- ergatief van woon- of vestigingsplaats veranderen
- Wij verhuizen morgen naar Rotterdam.
- ▸ Ollie en Brandy zwemmen weer vrij rond. Toch kunnen de deuren in Pieterburen nog niet helemaal dicht. Doordat er op het laatste moment toch weer nieuwe, verzwakte zeehonden binnenkwamen (in totaal tien) moesten de plannen worden aangepast. "Het is voor ons niet werkbaar om de zorg over twee locaties te verdelen", zegt medewerker Emmy Venema. Daarom is besloten om die tien zeehonden later deze week alvast naar het nieuwe onderkomen in Lauwersoog te verhuizen.[2]
- overgankelijk de inboedel van een ander overbrengen
- Dat bedrijf verhuisde hen naar een gloednieuw huis.
- Het woord verhuizen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "verhuizen" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ verhuizen op website: Etymologiebank.nl
- ↑
Weblink bron “Pieterburen is echt (bijna) leeg na vrijlating Ollie en Brandy” (20 april 2025), NOS
- ↑
Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be