• ver·hui·zen
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
verhuizen
verhuisde
verhuisd
zwak -d volledig

verhuizen

  1. ergatief van woon- of vestigingsplaats veranderen
    • Wij verhuizen morgen naar Rotterdam. 
     Ollie en Brandy zwemmen weer vrij rond. Toch kunnen de deuren in Pieterburen nog niet helemaal dicht. Doordat er op het laatste moment toch weer nieuwe, verzwakte zeehonden binnenkwamen (in totaal tien) moesten de plannen worden aangepast. "Het is voor ons niet werkbaar om de zorg over twee locaties te verdelen", zegt medewerker Emmy Venema. Daarom is besloten om die tien zeehonden later deze week alvast naar het nieuwe onderkomen in Lauwersoog te verhuizen.[2]
  2. overgankelijk de inboedel van een ander overbrengen
    • Dat bedrijf verhuisde hen naar een gloednieuw huis. 
99 %van de Nederlanders;
98 %van de Vlamingen.[3]
  1. verhuizen op website: Etymologiebank.nl
  2. Bronlink geraadpleegd op 20 april 2025 Weblink bron “Pieterburen is echt (bijna) leeg na vrijlating Ollie en Brandy” (20 april 2025), NOS
  3. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be