Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ver·wach·ter
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord verwachter verwachters
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de verwachterm

  1. iemand die iets verwacht
  2. (juridisch) iemand die een legaat ontvangt door erfstelling over de hand als de eerste legataris (de zog. bezwaarde) overleden is
Synoniemen
Antoniemen

Bijvoeglijk naamwoord

verwachter

  1. onverbogen vorm van de vergrotende trap van verwacht

Gangbaarheid

Verwijzingen