• be·zwaar·de
vervoeging van
bezwaren

bezwaarde

  1. enkelvoud verleden tijd van bezwaren
    • Ik bezwaarde. 
    • Jij bezwaarde. 
    • Hij, zij, het bezwaarde. 
  2. verbogen vorm van bezwaard, voltooid deelwoord van bezwaren

bezwaarde

  1. verbogen vorm van de stellende trap van bezwaard