• ver·vaard
  • In de betekenis van ‘bevreesd’ voor het eerst aangetroffen in 1240 [1]
  • vervoeging van vervaren: de stam met de uitgang -d, zonder ge- vanwege voorvoegsel [2]
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen vervaard vervaarder vervaardst
verbogen vervaarde vervaardere vervaardste
partitief vervaards vervaarders -

vervaard [3]

  1. bevreesd, angstig, bang, kopschuw
  • Voor geen kleintje vervaard zijn
veel durven
vervoeging van: vervaren…
verbogen vorm: vervaarde

vervaard

  1. voltooid deelwoord van vervaren
87 % van de Nederlanders;
79 % van de Vlamingen.[4]