• ver·slon·zen

verslonzen [2]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
verslonzen
verslonsde
verslonsd
zwak -d volledig
  1. door verwaarlozing minder net en mooi worden
    • Rover stopt al zijn energie in het werk voor de vluchtelingen en laat zijn opleiding verslonzen, wat zijn moeder Linda niet bevalt.[3] 
    • De eerste bomen van het Herinneringsbos werden weliswaar geplant, maar voor het onderhoud van het park was geen geld. ,,Dat doet ons veel pijn. Als we niet snel 200.000 euro bij elkaar krijgen, zal het bos verslonzen", verklaarde De Ligt eerder.[4] 
97 % van de Nederlanders;
76 % van de Vlamingen.[5]
  1. verslonzen op website: Etymologiebank.nl
  2. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  3. Tubantia Jeroen Schmale 29-JUNI-2017
  4. Tubantia Renske Baars 24-MAART-2017
  5.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be