• ver·moeid·heid
enkelvoud meervoud
naamwoord vermoeidheid -
verkleinwoord - -

de vermoeidheidv

  1. moeheid
     Meteen na de start, meldde ze zich vooraan, pal achter Can, en pal voor Grøvdal en de Zwitserse Fabienne Schlumpf. Maar gaandeweg begon ze van vermoeidheid te trekkebekken en kort daarop groeide het gat met de koplopers, Can, Schlumpf en uiteindelijk ook de Noorse.[2]
  2. (figuurlijk) verzwakking van materiaal door wisselende belasting
     Staal, titanium en carbon zijn materialen die een zeer hoge weerstand hebben tegen vermoeidheid. Zolang de belasting maar niet boven een bepaalde grens komt, zal het materiaal nooit breken.[3]
100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[4]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    Rob Gollin
    “Te grote ambitie kost Krumins een medaille bij EK cross” (9 december 2018), de Volkskrant
  3.   Weblink bron Gearchiveerde versie “Frames oneindig??” (23 mei 2013) op mik80.nl
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be