• fa·ti·ga
enkelvoud meervoud
fatiga fatigas

fatiga v

  1. vermoeidheid, moeheid
  2. benauwdheid
vervoeging van
fatigar

fatiga

  1. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van fatigar
  2. gebiedende wijs (bevestigend) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van fatigar