verloofde
- ver·loof·de
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | verloofde | verloofden m verloofdes v |
verkleinwoord | - | - |
- iemand die toegezegd heeft met een partner in het huwelijk te willen treden
- Hij ging met zijn verloofde op vakantie.
- ▸ Of een gesneuvelde marineofficier een rouwende verloofde of een rouwende vrouw achterliet, maakte niet uit, mocht het ergste zich voordoen.[1]
1. iemand die toegezegd heeft met een partner in het huwelijk te willen treden
verloofde
- verbogen vorm van de stellende trap van verloofd
vervoeging van |
---|
verloven |
verloofde
- enkelvoud verleden tijd van verloven
- Ik verloofde.
- Jij verloofde.
- Hij, zij, het verloofde.
- Ik verloofde.
- verbogen vorm van verloofd, voltooid deelwoord van verloven
- Het woord verloofde staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "verloofde" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)“Kop in het zand” (2015), Uitgeverij Prometheus , ISBN 9789044628142
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | verloofde | verloofdes |
verloofde