• ver·lak·ken
  • In de betekenis van ‘bedriegen’ voor het eerst aangetroffen in 1521 [1]
  • afgeleid van lakken met het voorvoegsel ver- [2]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
verlakken
verlakte
verlakt
zwak -t volledig

verlakken

  1. overgankelijk (informeel) bedriegen, beetnemen [3]
  2. overgankelijk met lak overdekken, vernissen [4]
78 % van de Nederlanders;
73 % van de Vlamingen.[5]