Nederlands

naamwoord van handeling
zelfstandig bijvoeglijk
verhoren verhorend
verhoor verhoord
Uitspraak
Woordafbreking
  • ver·ho·ren
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
verhoren
verhoorde
verhoord
zwak -d volledig

Werkwoord

verhoren

  1. overgankelijk iemand onderwerpen aan indringende vragen, met name over diens rol in strafbare handelingen
    • Hij werd dagenlang verhoord door de politie. 
     Ik werd ontvangen door een jonge dominee, dat wil zeggen jong voor een dominee, maar hij was in ieder geval compleet anders dan onze godsdienstleraren, die oude dominees waren die bijverdienden door middelbare scholieren te waarschuwen tegen zonde en ons te verhoren over de stellingen van Maarten Luther.[1]
  2. (verouderd) ingewilligen, aan een bede gehoor geven
    • De goden hebben haar gebed verhoord. 
Synoniemen
Vertalingen

Zelfstandig naamwoord

de verhorenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord verhoor

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “Echte Amerikaanse jeans” (2017), Uitgeverij Prometheus, ISBN 9789044632767
  2.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be