• ver·gooi·en

vergooien [2]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
vergooien
vergooide
vergooid
zwak -d volledig
  1. door achteloosheid iets verknoeien zodat iets wat van waarde was nu waardeloos is
    • Ik zou zeggen: blijf dit weekend thuis, Catalaan, en kom tot rust. Bedenk wat je te verliezen hebt en laat je niet langer ophitsen om je toekomst te vergooien voor een radicale alleingang die je alleen maar windeieren kan leggen.[3] 
    • Een beter bewijs voor de sektarische, gesloten cultuur, waarbij het melden van misstanden gelijk staat aan het vergooien van je carrière, is nauwelijks denkbaar.[4] 
98 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[5]
  1. vergooien op website: Etymologiebank.nl
  2. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  3. Tubantia Sandra Phlippen 7 oktober 2017
  4. Volkskrant Hans Wansink 6 november 2017
  5.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be