• ven
  • In de betekenis van ‘meertje’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 918 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord ven vennen
verkleinwoord vennetje vennetjes

het veno

  1. (geologie) ondiep meertje op zandgrond
    • Er lag een prachtig vennetje tussen bos en heide. 
94 % van de Nederlanders;
87 % van de Vlamingen.[2]


ven g

  1. vriend


enkelvoud meervoud
bepaald geheel venne venner
gemut. - -
onbepaald geheel ven ven(ner)
gemut. - -
  • IPA: /væn/ (Etsbergs)

ven + datief

  1. van
  2. uit
  3. vandaan


vervoeging van
venir

ven

  1. gebiedende wijs (bevestigend) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van venir
vervoeging van
ver

ven

  1. derde persoon meervoud tegenwoordige tijd (presente) van ver