• ven
  • In de betekenis van ‘meertje’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 918 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord ven vennen
verkleinwoord vennetje vennetjes

hetveno

  1. (geologie) ondiep meertje op zandgrond
    • Er lag een prachtig vennetje tussen bos en heide. 
     In 2002 en 2003 trok ik intensief op met Muskee, omdat ik zijn biografie schreef. Hij nam me mee op autoritten, waarbij hij veel klassieke muziek liet horen. Hij was verknocht aan Drenthe en liet mij de bossen en groene vlakten zien die hij zo goed kende. Hij gidste me naar het vennetje waar de regels voor zijn grootste hit 'Window of my eyes' in hem opkwamen.[2]
94 %van de Nederlanders;
87 %van de Vlamingen.[3]

ven g

  1. vriend
    enkelvoud meervoud
    bepaald geheel venne venner
    gemut. - -
    onbepaald geheel ven ven(ner)
    gemut. - -
    • IPA: /væn/ (Etsbergs)

    ven + datief

    1. van
    2. uit
    3. vandaan
    vervoeging van
    venir

    ven

    1. gebiedende wijs (bevestigend) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van venir
    vervoeging van
    ver

    ven

    1. derde persoon meervoud tegenwoordige tijd (presente) van ver