• van·te
  • Zelfstandig naamwoord: afkomstig van het Oudnoorse werkwoord vǫttr
Naar frequentie 35576

vante, g / o

  1. bepaalde vorm enkelvoud van de stellende trap van vant

vante, mv

  1. onbepaalde en bepaalde vorm meervoud van de stellende trap van vant
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   vante     vanten     vanter     vanterne  
genitief   vantes     vantens     vanters     vanternes  

vante g

  1. (kleding) vuisthandschoen, want


  • van·te
  • Werkwoord: afkomstig van het Oudnoorse werkwoord vanta
  • Zelfstandig naamwoord: verwant met de Noorse woorden vant en vott
Naar frequentie 63045
vervoeging
onbepaalde wijs vante
tegenwoordige tijd vante
verleden tijd vanta
vantet
voltooid
deelwoord
vanta
vantet
onvoltooid
deelwoord
vantende
lijdende vorm vantes
gebiedende wijs vant
vervoegingsklasse Klasse 1 zwak
opmerking

vante

  1. overgankelijk mangelen, ontbreken, schorten
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   vante     vanten     vanter     vantene  
genitief   vantes     vantens     vanters     vantenes  

vante

  1. (kleding) vingerhandschoen
  • et par vanter
een paar handschoenen


  • van·te
  • Werkwoord: afkomstig van het Oudnoorse werkwoord vanta
  • Zelfstandig naamwoord: verwant met de Nynorske woorden vant en vott
vervoeging
onbepaalde wijs vante
vanta
tegenwoordige tijd vante
verleden tijd vanta
voltooid
deelwoord
vanta
onvoltooid
deelwoord
vantande
lijdende vorm vantast
gebiedende wijs vant
vanta
vante
vervoegingsklasse Klasse 1 zwak
opmerking

vante

  1. overgankelijk mangelen, ontbreken, schorten
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   vante     vanten     vantar     vantane  

vante

  1. (kleding) vingerhandschoen, want