• uri·ne·weg
enkelvoud meervoud
naamwoord urineweg urinewegen
verkleinwoord

de urinewegm

  1. (anatomie) orgaan dat de urine van de nieren naar de buitenkant van het lichaam vervoert
     Er lag iets vernederende in de gedachte dood te gaan aan een ziekte aan de urinewegen, ik kon me moeilijk voorstellen dat oude Griekse filosofen of Romeinse keizers overleden aan prostaatkanker.[2]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Henning Mankell (vert.Clementine Luijten)
    “Italiaanse schoenen” (2011), De Geus (uitgeverij), ISBN 9789044521832