urgentie
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- ur·gen·tie
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘dringende noodzaak’ voor het eerst aangetroffen in 1803 [1]
- afgeleid van urgent met het achtervoegsel -ie
- Naamwoord van handeling van urgeren met het achtervoegsel -entie [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | urgentie | urgenties |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
- dringende noodzaak
- Dit is een zaak van enige urgentie.
Afgeleide begrippen
- urgentieopleiding, urgentieplan, urgentieprocedure, urgentieprogramma, urgentierecht, urgentieregeling
Verwante begrippen
Vertalingen
1. de mate waarin iets dringend gewenst of nodig is
Gangbaarheid
- Het woord urgentie staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "urgentie" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[4] |
Verwijzingen
- ↑ "urgentie" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ urgentie op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be