Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ul·tra·vi·o·let
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen ultraviolet ultravioletter ultravioletst
verbogen ultraviolette ultraviolettere ultravioletste
partitief ultraviolets ultravioletters -

Bijvoeglijk naamwoord

ultraviolet

  1. (natuurkunde) van elektromagnetische straling, net buiten het gebied van het spectrum dat met het menselijk oog zichtbaar is
    • De ozonlaag beschermt tegen de ultraviolette stralen van de zon. 
Vertalingen

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    H.C. Dibbits
    “De spectraal-analyse.”, proefschrift (1863), E.H. Tassemeijer, Rotterdam, p. 111 n. 2
  3.   Weblink bron
    G.T. Fechner
    “Elemente der Psychosophysik. Deel 2.” (1860), Breitkopf & Härtel, Leipzig, p. 239
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be