uitzien
- uit·zien
- samenstelling van uit bw en zien ww
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
uitzien /'œy̆t.sin/ |
zag uit /zɑχ 'œy̆t/ |
uitgezien /'œy̆t.χə.ˌzin/ |
klasse 5
onregelmatig |
volledig |
uitzien
- een zekere aanblik hebben: zie eruitzien
- inergatief ~ naar een verlangen koesteren
- Daar zie ik echt naar uit.
1. een zekere aanblik hebben
- Het woord uitzien staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "uitzien" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ 1,0 1,1 Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be