Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • uit·vloei·sel
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord uitvloeisel uitvloeisels
uitvloeiselen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

uitvloeisel o [1]

  1. wat voortkomt uit een bepaalde handeling of gebeurtenis (zonder dat dit gevolg echt bedoeld was)
    • ‘Iets verplichten kun je natuurlijk niet zomaar doen. Daarvoor heb je een juridische basis nodig. Die willen we bekomen door de stedenbouwkundige en parkeerverordeningen aan te passen, wat sowieso een uitvloeisel is van ons nieuwe beleidsplan’, zegt schepen voor Ruimtelijke Ordening Bart Julliams (N-VA).[2] 
    • In totaal werd er anderhalve trailer aan spullen weggereden. Hoe de politie wist dat het daar opgeslagen lag, daarover doet Brouwer geen uitspraken. Een andere woordvoerder liet eerder weten dat de actie 'een uitvloeisel is van lopend onderzoek'.[3] 
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

97 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. de Standaard 7 DECEMBER 2017
  3. Tubantia 13-DECEMBER-2017
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be