uitstalling
  • uit·stal·ling
enkelvoud meervoud
naamwoord uitstalling uitstallingen
verkleinwoord uitstallinkje uitstallinkjes

de uitstallingv

  1. plaats waar dingen goed zichtbaar worden neergelegd zodat iedereen het duidelijk kan zien
     Maar Johnny had gelijk: het was echt 'mijn'krokodil. Ik vergaapte me aan de uitstalling.[2]
     Kinderschoenen, tassen, grotemensenslippers, kleren en onherkenbare resten van spulletjes werden uit de zee gevist en uitgestald op de kade in de haven van Jakarta. Het was bijna alles wat over was van de 189 inzittenden. President Joko Widodo zelf bezocht de uitstalling. Hij knielde ernaast, pakte iets uit de stapel en hield het omhoog. Dat gebaar was even onbeholpen als oneerbiedig.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Tracy Chevalier
    “Opmerkelijke Schepsels” (2009), Orlando, ISBN 978949208651-8
  3.   Weblink bron “'Ik zag golven van asfalt, het hele land stroomde als een rivier'” (24-12-2018), NOS