• uit·prin·ten

uitprinten

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
uitprinten
printte uit
uitgeprint
zwak -t volledig
  1. iets via de computer afdrukken op papier met een printer
    • Airbnb heeft een flyer gemaakt om toeristen goed voor te bereiden op een bezoek aan Amsterdam. 'Als je niet kunt fietsen, doe het dan ook niet'. De flyer is bedoeld voor verhuurders. Zij kunnen hem uitprinten en klaarleggen voor bezoekende gasten.[1] 
    • De huisfotograaf wil me op de foto zetten en plant me voor het raam met het opschrift 'Coffee drinkers make better lovers'. Daar sta ik, blocnote in de ene hand, gin-tonic in de andere - mijn gebruikelijke outfit. Ik kan de foto binnen uitprinten, als ik wil.[2] 
96 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[3]
  1. Het Parool 14 november 2017 Airbnb maakt flyer voor toeristen: 'Amsterdamse muren zijn dun'
  2. Het Parool Hans van der Beek 27 september 2017 We hebben nog niks, maar kom vooral langs
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be