• uit·mun·ten
  • In de betekenis van ‘uitsteken’ voor het eerst aangetroffen in 1591 [1]
  • uit het Frans [2]

uitmunten [3]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
uitmunten
muntte uit
uitgemunt
zwak -t volledig
  1. veel beter presteren dan anderen
    • Het Vaticaan denkt niet in jaren maar in eeuwen, zeggen ze. Uitmunten in het aanvoelen van de tijdgeest doet het daarom niet. Modes komen en gaan. Deze kerk is er al bijna twee millennia, heeft flink wat tijdgebonden verschijnselen overleefd en zal er nog flink wat overleven.[4] 
    • 22 Jump Street is een keten van meestal vermakelijke sketches over het campusleven die uitmunten in improvisatie, zelfspot en het spelen met genreregels. Maar waar soortgelijke komedies als Bad Neighbours of This is the End nogal zelfvoldaan hip uitvallen en halverwege bij gebrek aan verhaal en karakterontwikkeling inzakken, komt 22 Jump Street dan juist op stoom.[5] 
96 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[6]