overschaduwen
- over·scha·du·wen
- samenstellende afleiding van over (bijwoord) en schaduw (zelfstandig naamwoord) met het achtervoegsel -en dat een werkwoord vormt[1]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
overschaduwen |
overschaduwde |
overschaduwd |
zwak -d | volledig |
overschaduwen
- overgankelijk iets domineren, naar de achtergrond drukken
- De conferentie werd overschaduwd door een opleving van geweld.
- Je moeder is nog niet zo lang geleden overleden. Hoe heb je dat beleefd? ‘Ze was al 95, maar het was toch nog onverwacht. Haar geheugen was nog goed en ze had nog veel zin in dingen, maar dat werd overschaduwd door haar fysieke lasten. [2]
1. iets domineren, naar de achtergrond drukken
- Het woord overschaduwen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "overschaduwen" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ de Volkskrant Nathalie Huigsloot25 januari 2019 INTERVIEW JAN MULDER
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be