• over·scha·du·wen
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
overschaduwen
overschaduwde
overschaduwd
zwak -d volledig

overschaduwen

  1. overgankelijk iets domineren, naar de achtergrond drukken
    • De conferentie werd overschaduwd door een opleving van geweld. 
    • Je moeder is nog niet zo lang geleden overleden. Hoe heb je dat beleefd? ‘Ze was al 95, maar het was toch nog onverwacht. Haar geheugen was nog goed en ze had nog veel zin in dingen, maar dat werd overschaduwd door haar fysieke lasten. [2] 
99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. de Volkskrant Nathalie Huigsloot25 januari 2019 INTERVIEW JAN MULDER
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be