uitkopen
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- uit·ko·pen
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van uit bw en kopen ww
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
uitkopen /œytkopə(n)/ |
kocht uit /koxt œyt/ |
uitgekocht /œytɣə'koxt/ |
zwak -cht | volledig |
Werkwoord
uitkopen
- overgankelijk door geld afkopen, iemand geld betalen om daardoor bepaalde rechten te verwerven of van bepaalde verplichtingen ontslagen te zijn, bijvoorbeeld als aandeelhouder iemands rechten als deelhebber afkopen
- overgankelijk (een winkel)) geheel leegkoopen
- overgankelijk (een voorraad) geheel opkoopen
- iemand geld betalen zodat hij zijn bedrijf stopt
- ▸ De eerste en rigoureuste optie: uitkopen. Hierbij stoppen boeren met hun bedrijf en ontvangen zij daar geld voor. Hiervoor zijn twee regelingen opgezet: een landelijke en een provinciale.[1]
Synoniemen
Vertalingen
1. door geld afkopen, iemand geld betalen om daardoor bepaalde rechten te verwerven of van bepaalde verplichtingen ontslagen te zijn, bijvoorbeeld als aandeelhouder iemands rechten als deelhebber afkopen
2. (een winkel)) geheel leegkoopen
Werkwoord
uitkopen
- wederkerend zich vrijkopen, afkopen
Synoniemen
- [1]: zich vrijkopen
Vertalingen
1. zich vrijkopen, afkopen
|
Gangbaarheid
- Het woord uitkopen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "uitkopen" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
95 % | van de Vlamingen.[2] |
Verwijzingen
- ↑ Weblink bron “Deze opties hebben boeren om minder stikstof uit te stoten” (25 juni 2022), NU.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be