• af·ko·pen

afkopen [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
afkopen
kocht af
afgekocht
zwak -cht volledig
  1. geld betalen zodat er geen schuld of verplichting meer is
    • De Zwitserse bank Credit Suisse sloot zich in 2012 niet aan bij het akkoord van 2 miljard euro over het afkopen van de derivaten. Credit Suisse eiste twee jaar later via de rechter in Londen 83 miljoen euro voor Vestia’s verliezen op derivaten en kreeg daarvan het grootste deel toegewezen. [2] 
  2. (vooral bij een lijfrente) het accepteren van een afkoopsom in ruil voor het beëindigen van een verplichting
    (Volgens de eerste definitie koopt dus eigenlijk de verzekeraar de lijfrente af.)
    • Ik wil mijn lijfrenteverzekering afkopen, maar ik heb de premie niet (volledig) opgegeven als aftrekpost bij mijn belastingaangifte. Wat kan ik doen? [3] 

de afkopenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord afkoop
100 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[4]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC Eppo König 21 december 2016
  3. Onder Veelgestelde vragen op Verzekering stopzetten (afkopen) (Nationale Nederlanden) opgehaald 12 november 2019
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be