Andere schrijfwijzen Niet te verwarren met: tweetallig

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • twee·ta·lig
Woordherkomst en -opbouw
  • Samenstellende afleiding van twee en taal met het achtervoegsel -ig
stellend
onverbogen tweetalig
verbogen tweetalige
partitief tweetaligs

Bijvoeglijk naamwoord

tweetalig

  1. in twee talen, in twee talen kunnen spreken
    • In Nederland zijn er steeds meer middelbare scholen die tweetalig onderwijs geven. 
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[1]

Meer informatie

Verwijzingen

  1.   Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be


Afrikaans

Bijvoeglijk naamwoord

tweetalig

  1. tweetalig