tuberculeus
- Geluid: tuberculeus (hulp, bestand)
- IPA: /ˌtybɛrky'løs/
- tu·ber·cu·leus
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘van de aard van tuberculose’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1840 [1]
- afgeleid van het Franse tuberculeux (met het achtervoegsel -eus) [2]
- afgeleid van tuberkel met het achtervoegsel -eus [3]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | tuberculeus | tuberculeuzer | tuberculeust |
verbogen | tuberculeuze | tuberculeuzere | tuberculeuste |
partitief | tuberculeus | tuberculeuzers | - |
tuberculeus
- (medisch) met betrekking tot tuberculose
- Een ontsteking aan het baarmoederslijmvlies ten gevolge van een tuberculeuze infectie heet tuberculeuze endometritis.
1. met betrekking tot tuberculose
- Het woord tuberculeus staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "tuberculeus" herkend door:
74 % | van de Nederlanders; |
69 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ "tuberculeus" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Wiktionnaire
- ↑ tuberculeus op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be