triplex
- tri·plex
- In de betekenis van ‘hout in drie gelijmde lagen’ voor het eerst aangetroffen in 1918 [1]
- afgeleid van het Latijnse 'plex' met het voorvoegsel tri- [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | triplex | triplexen |
verkleinwoord | triplexje | triplexjes |
het triplex o
- (bouwkunde) compositieplaat betaande uit 3 laagjes gelijmd hout in verschillende vezelrichtingen
- triplexfabriek, triplexfineer, triplexglas, triplexhout, triplexkarton, triplexpaneel, triplexpers, triplexplaat
1. compositieplaat betaande uit 3 laagjes gelijmd hout in verschillende vezelrichtingen
stellend | |
---|---|
onverbogen | (alleen attributief) |
verbogen |
Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie als bijvoeglijk naamwoord
triplex
- bestaande uit of gemaakt van 'triplex'
- Het woord triplex staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "triplex" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "triplex" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ triplex op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be