• mul·ti·plex
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘groot bioscoopcomplex’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1994 [1]
  • Leenwoord uit het modern Latijn, in de betekenis van ‘plaatmateriaal uit meerdere lagen’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1924 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord multiplex multiplexen
verkleinwoord multiplexje multiplexjes

het multiplexo

  1. composietplaat die bestaat uit meer dan 3 gelijmde laagjes hout
97 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[2]