triller
- tril·ler
- Leenwoord uit het Italiaans, in de betekenis van ‘versiering in zang en muziek’ voor het eerst aangetroffen in 1754 [1]
- Naamwoord van handeling van trillen met het achtervoegsel -er
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | triller | trillers |
verkleinwoord | trillertje | trillertjes |
de triller m
- (muziek) een snelle afwisseling van twee tonen, gewoonlijk over een kleine of grote secunde
- In barokmuziek begon een triller op de bovensecunde, later werd het gebruikelijk juist op de ondersecunde te beginnen.
- (zangvogels) een zangvogel uit de familie Campephagidae (rupsvogels)
- [2] rupsvogels, zangvogels
- mannelijke vorm van trilster
- Het woord triller staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "triller" herkend door:
76 % | van de Nederlanders; |
70 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "triller" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | triller | trillers |
triller