toerbeurt
- toer·beurt
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | toerbeurt | toerbeurten |
verkleinwoord |
- volgens een vastgestelde volgorde aan de beurt zijn
- Elke week in die vijftien kerken de eucharistie opdragen lukt niet, ook al springt een gepensioneerde priester bij. Dus gaat het bij toerbeurt.’[2]
- De pasfoto's worden bij toerbeurt gemaakt door de fotografen in Oldenzaal. De kosten daarvan komen voor rekening van de bewoners. Vijf dagen na het bezoek wordt het nieuwe reisdocument ter plekke uitgereikt aan de aanvrager.[3]
- Zowat alle landelijke kopstukken melden zich dezer dagen bij toerbeurt in Friesland.[4]
- op zijn toerbeurt
op de beurt
- bij toerbeurt
op de beurt
- Het woord toerbeurt staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "toerbeurt" herkend door:
89 % | van de Nederlanders; |
50 % | van de Vlamingen.[5] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ de Standaard 4 DECEMBER 2017
- ↑ Tubantia 06-NOVEMBER-2017
- ↑ Volkskrant Ariejan Korteweg 18 november 2017,
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be