• toe·hoor·der
enkelvoud meervoud
naamwoord toehoorder toehoorders
verkleinwoord toehoordertje toehoordertjes

de toehoorderm

  1. (communicatie) iemand die luistert naar wat gezegd of gespeeld wordt maar niet actief meedoet
    • Hij was alleen maar als toehoorder bij de vergadering aanwezig, hij had geen spreekrecht en ook geen stemrecht. 
    • Er waren 700 toehoorders aanwezig tijdens het openluchtoptreden van de popmuzikant. 
  1. publiek, luisteraar
93 % van de Nederlanders;
93 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be