toehoorder
- Geluid: toehoorder (hulp, bestand)
- toe·hoor·der
- Naamwoord van handeling van toehoren met het achtervoegsel -der
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | toehoorder | toehoorders |
verkleinwoord | toehoordertje | toehoordertjes |
de toehoorder m
- (communicatie) iemand die luistert naar wat gezegd of gespeeld wordt maar niet actief meedoet
- Hij was alleen maar als toehoorder bij de vergadering aanwezig, hij had geen spreekrecht en ook geen stemrecht.
- Er waren 700 toehoorders aanwezig tijdens het openluchtoptreden van de popmuzikant.
- Het woord toehoorder staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "toehoorder" herkend door:
93 % | van de Nederlanders; |
93 % | van de Vlamingen.[1] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be