• the·sau·rus
  • In de betekenis van ‘filologisch verzamelwerk’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1824.[1]
  • Leenwoord uit Latijn thēsaurus ‘voorraad, schat, schatkamer’, ontleend aan Oudgrieks thēsaurós (θησαυρός).[2]
enkelvoud meervoud
naamwoord thesaurus thesauri
verkleinwoord

de thesaurusm

  1. een systematisch georganiseerde verzameling van begrippen uit een taal die zo is opgezet dat men eenvoudig een overzicht kan krijgen van woorden die soortgelijke betekenissen hebben
  1. woordenschat
73 % van de Nederlanders;
76 % van de Vlamingen.[3]