therapeutisch
- the·ra·peu·tisch
- Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘geneeskundig’ voor het eerst aangetroffen in 1846 [1]
- afgeleid van therapeut met het achtervoegsel -isch [2]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | therapeutisch | therapeutischer | |
verbogen | therapeutische | therapeutischere | |
partitief | therapeutisch | therapeutischers | - |
therapeutisch
- (medisch) genezend; op de geneeswijze betrekking hebbend
- arbeidstherapeutisch, bewegingstherapeutisch, chemotherapeutisch, fysiotherapeutisch, gedragstherapeutisch, groepstherapeutisch, hydrotherapeutisch, psychotherapeutisch, sociotherapeutisch, speltherapeutisch
1. genezend; op de geneeswijze betrekking hebbend
- Het woord therapeutisch staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "therapeutisch" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "therapeutisch" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ therapeutisch op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be