therapeut
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- the·ra·peut
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘geneeskundige’ voor het eerst aangetroffen in 1847 [1] [2]
- van therapie met het achtervoegsel -eut
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | therapeut | therapeuten |
verkleinwoord | therapeutje | therapeutjes |
Zelfstandig naamwoord
de therapeut m
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Vertalingen
iemand die een patiënt behandelt
Gangbaarheid
- Het woord therapeut staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "therapeut" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[3] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ "therapeut" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ therapeut op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be